zaterdag 1 september 2007

personal three in one

Lichaam, geest en Om-geving.
Mijn onafscheidelijke drievuldigheid.

Wendy Leyn
Moreel consulent

Enig grasduinen in de neuropsychoanalyse leerde me in 2007 de auteur Jean-Benjamin Stora kennen. In zijn boek “Quand le corps prend la relève” (1999)(1) beschrijft hij onder meer aan de hand van enkele gevallenstudies hoe zowel acute plus zich herhalende trauma’s als chronisch traumatiserende (stress) situaties het mentale belastingvermogen kunnen breken. Elk mentalisatievermogen heeft zijn grenzen. De persoonlijke levensgeschiedenis en –omstandigheden zullen naast de lichamelijke aanleg dat breekpunt mee bepalen. Zonder dat we dat meestal beseffen bestaat er een band tussen onze mentale en lichamelijke evenwichten. Traumatiserende/stresserende situaties proberen we mentaal, emotioneel, verbaal of motorisch af te reageren. Wanneer dat niet (meer) lukt krijgen we een tijdelijke of zelfs blijvende verstoring van de persoonlijke homeostase(n). Ons lichaam daar zijn we mee geboren. Het is het instrument dat levenslang voor de verwerking van (teveel aan) interne en externe prikkels zal zorgen. Dat lichaam heeft na de geboorte natuurlijk nog een (tot aan de dood niet ophoudende) ontwikkelingsweg te gaan. Een rijpingsproces onder invloed van gunstige of minder gunstige Om-gevingen(2) en omstandigheden. We staan er niet bij stil maar terwijl we opgroeien en verouderen installeren zich allerhande evenwichten in en tussen verschillende organen, stelsels en systemen. Veelvoudige en onderling verband houdende somatische ordes (met geheugens) die vanuit het oogpunt gezondheid plus traumabestendigheid meer of minder weerbaar kunnen zijn. Die somatische ordes vormen de permanente onderbouw van wat we onze gevoelsmatige en mentalisatiewereld kunnen noemen.
Dat interne belevingsveld vertoont op zijn beurt specifieke ordes (en geheugens) die zich tot op het einde van het leven opbouwen. Ordes die meer of minder prikkeling kunnen verdragen en verwerken. Bewuste en minder bewuste buffers, afweer- en reactiegewoontes met subjectieve grenzen. Wanneer die worden overschreden krijgen we al dan niet omkeerbare verstoringen binnen het register van de somatische ordes. Lichamelijke ziektes ten gevolge van ondraaglijke gebeurtenissen of omstandigheden, maar ook door de eigenschappen van een (inwendig en historisch) lichaam en een subject met een zeer persoonlijke geschiedenis.
Lichaam, geest, Om-geving: onafscheidbare drievuldigheid dus?!
Wat moet ik met zo een stelling als moreel consulent? Wat betekent het voor mijn leven en welke gevolgen heeft dat voor mijn dagelijkse praktijk? Hoe kan ik vanuit die optiek luisteren naar mezelf en mijn consultanten. Enkele gevalsvignetten kunnen hier wellicht exemplarisch een aanzet tot praktische reflectie brengen.

Een goede kennis vertelde me op een dag volgend verhaal. Sinds enkele maanden werd hij opnieuw gekweld door rugpijnen die hem al jaren op voor hem (schijnbaar?) onvoorspelbare tijdstippen gezelschap komen houden. Dit keer was het al heel lang geleden dat hij het nog zo hard te verduren had. Hij was gewoon dat het probleem nu en dan de kop op stak. Maar na een paar dagen hoogstens weken en tijdelijke medicatie plus levensstijlaanpassing was hij meestal voor een poos weer klachtenvrij. Ditmaal was het echter anders. Zelfs na weken op zijn tanden bijten, pillen, inspuitingen en zelfs een osteopaat, kwam er aan zijn ellende geen eind. Een somber gevoel sloop daarenboven in zijn gezicht en hij begon te vrezen voor een depressieve crisisperiode. Wat was er toch aan de hand met hem, hij meestal rots voor anderen in de branding? Alle details van zijn waarheid kan ik hier onder meer omwille van redenen van discretie niet vertellen. Toch een paar van de constituerende elementen.
Centraal staat wellicht zijn vaststelling “Het gaat niet meer”, “ik kan er niet meer tegen”. En dat probeert zijn lichaam nu te vertellen want zijn verstand en zijn gevoel luisteren niet. Het spreekwoord zegt “wie niet horen wil, moet voelen”. Ik vrees dat mijn vriend slechtoffer is geworden van zijn hardhorigheid wat zijn eigen belastbaarheid betreft. Er zijn in de loop van zijn leven veel dingen gebeurd waar hij het moeilijk mee had. Gekwetst worden, verlieservaringen, frustraties, ergernissen waar hij door zijn karakter nauwelijks een traantje heeft om gelaten of zich zoals het zou moeten kwaad heeft over gemaakt. Ten allen tijde zich sterk tonen, de problemen oplossen. Altijd vooruit, desnoods de pijn moeizaam verbijten. Angst was ogenschijnlijk niet aan hem besteed, hij kon voor zijn afhankelijke nabestaanden hard en onmogelijk uit de hoek komen. Voor uitbundigheid en ongeneerde vrolijkheid moest je niet echt bij hem zijn. En toch, nu lijken zijn grenzen bereikt. Teveel is teveel. Zelfs voor hem. Het gaat niet meer. Alledaagse dingen doen is moeilijk geworden. Zijn werk als hulpverlener komt op de helling te staan. Zijn lichaam, zijn rug en zijn gezicht en wat misschien nog allemaal, hebben STOP gezegd. STOP aan zijn manier van leven, STOP aan zijn manier van omgaan met mensen en dingen, STOP aan zijn manier van zijn. Ex-it.
Ik denk een klein beetje te weten wat hij al die jaren verkeerd heeft gedaan. Gevoelens van de weg geduwd, prematuur afgevoerd, gevoelens naar binnen geslikt, IN-GE-LIJFD. En nu op dit punt in zijn leven, lijkt het meer dan genoeg te zijn. Nu spreekt zijn lichaam, het wil en kan niet meer zwijgen, dat lichaam vecht in zijn plaats voor zijn leven. Het is nu aan hem om op zoek te gaan naar al die situationeel en historisch gebonden gevoelens. Zodat hij een begin kan maken van ontladen. Als hij durft en kan zich daarin eindelijk te verdiepen, zich daaraan te laten gaan. Zodat de kwetsbare plekken van zijn eigen lichaam hopelijk toch een nieuw en beter evenwicht kunnen vinden.

Intermezzo. Enkele weken geleden sprak ik in mijn eigen leeranalyse over wat er met mij gebeurt als ik zelf naar een consultant aan het luisteren ben. Het voelt aan alsof ik niet alleen met mijn oren, maar ook met mijn armen, schouders en zelfs mijn navelstreek luister. Het is alsof ik al wat ik hoor in me opneem. Al die jaren dus al, al dat verdriet, al die miserie, telkens opnieuw incasseren zonder nauwelijks een kik te geven. Hoeveel kan een mensenlichaam daarvan verdragen?

Ik werk nu 12 jaar als moreel consulent voor mijn huidige werkgever. Toen ik er aan begon had ik nooit gedacht dat morele counseling zo boeiend en voor mijn eigen visie op mijn werk zo vernieuwend kon zijn. Ik miste wel de kliniek als grote leefgemeenschap. Wellicht als een grote familie die ik niet heb gekend en waar ik toch een gewaardeerd plaatsje had weten te bemachtigen. Al bij al valt daar mee te leven, alhoewel, ik moet toegeven het verloren professioneel maat-schap is toch wel een gemis in mijn leven. Wat ik in mijn job echter het zwaarst onderschat heb is het aspect plechtigheden. Achteraf bekeken geen spek naar mijn bek. Eerlijk gezegd een karwei zonder dat ik daarvan de affectieve dieptes doorgrond. Alhoewel ik nauwelijks plechtigheden doe, toch weegt het op mij. Als een zwaard van Damocles hangt het boven mijn hoofd. Een deel van mijn eigen lichamelijke angst, spanningen en symptomen hebben wellicht daarmee te maken.

Wie spreekt over verstoord lichamelijk functioneren en ziekte, denkt al vlug aan hulp van dokters en verplegers. Niet aan tussenkomst van een psy of moreel consulent. Toch zou ik in die zogenaamd objectief lichamelijke gevallen de psy en de mc niet te vlug helemaal buiten spel willen zetten. Minstens om twee redenen. Eerst en vooral is het voor ieder mens een erg ondersteunende ervaring als hij ronduit over zijn ziekte mag praten. Wat de ziekte voor hem betekent, hoe hij ermee om probeert te gaan. Ziekte op zich is stresserend. Er kunnen en mogen over spreken werkt zeker op één of andere manier helend. Anderzijds en daarmee toch ook verband houdend, lijkt het niet zo dwaas lichamelijke ziektes een plaats in iemands levensomstandigheden en curriculum te geven. Ziektes kunnen zoals communicerende vaten onvermoede complexe verbanden hebben met trauma’s en gebeurtenissen die het mentaal en gevoelsmatig draagvermogen van iemand overstijgen. In zo een gevallen kan het dus meer dan wenselijk zijn de klassieke genees- en verpleegkunde te complementeren met gesprekken waarin de patiënt steeds opnieuw op verhaal met zijn eigen leven mag komen.

Even terug nu naar de kennis van hierboven, de hulpverlener rots in de branding.
Consultanten komen hem jaar na jaar vertellen over hun gestoorde lichamelijkheid en verstoorde relaties. Hoe goed hij ook zijn best doet om het zich allemaal niet meer dan goed voor hem is aan te trekken, het laat hem zeker allemaal verre van koud. Ieder stukje leven dat hij aanhoort beroert hem. Resoneert met zijn eigen bestaan, neemt hem dikwijls op sleeptouw, vibreert met zijn lijf, ook al heeft hij het niet direct in de gaten. Hoeveel kan hij van anderen dragen? De geschiedenis van zijn eigen lichaam en van zijn leven zal dat ontegensprekelijk mee bepalen. Alle training ten spijt heeft ook hij wat dat betreft zeker zijn limieten. Kwalitatief zullen bepaalde thema’s zoals bij iedereen gevoeliger liggen dan andere.
Als zijn lijf via zijn rug en bezwaard gemoed, STOP zegt. Dan zou het wel eens kunnen dat zijn grenzen als hulpverlener tijdelijk of zelfs definitief overschreden zijn. Ik maak me dus wel een beetje zorgen voor mijn kennis. Zal hij passende steun en opvang van zijn collega’s, werkgever en samenleving ontvangen? Kan hij ook nog iets voor zichzelf doen?
Ik weet uit ervaring dat de wegen van binnen naar buiten erg moeizaam en doolhofachtig zijn. Ik geloof niet in wondermiddels of mirakels. Ik hoop in het diepst van mijn hart dat verandering voor mijn vriend hulpverlener voor alsnog mogelijk is door een bepaalde manier van werken aan zichzelf. Een ommekeer in zijn spiraal van habituele incorporatie kan tot stand komen via volgehouden ondersteunde binnenwereldexploratie. Gecombineerd met zeer noodzakelijke catharsis, veelvoudige en veelvormige gevoelsexpressie, laten gebeuren, levenslang op voorschrift.

Ik wil eindigen met twee overwegingen.
Als lichaam, geest en Om-geving een onafscheidelijke drievuldigheid vormen. Wordt het dan niet dringend tijd dat iedere gezondheidszorg verregaand interdisciplinair herdacht wordt. Waarbij iedere pijler een volwaardige plaats bij de diagnose en behandeling van menselijke klachten en problemen toebedeeld krijgt?
Als afsluiter een vraag die tijdens het schrijven bij me opdook, maar waar ik vooralsnog geen antwoord op weet: hoe zouden menselijke driftmatigheid en psychoseksualiteit redelijkerwijze met mijn betoog over de hoogstpersoonlijke drievuldigheid te rijmen zijn?

(1) Engelstalige editie: When the Body Displaces the Mind: Stress, Trauma and Somatic Disease, 2007
(2) Met Om-geving bedoel ik zowel de natuur als de kleine en grote samenlevingen waar we als mens onlosmakelijk deel van uit maken, de plus het Ander die ons interactief om-geven; die hebben ook hun eigen geschiedenissen, ordes en geheugens maar daar wordt in deze denkoefening niet verder op in gegaan. Voor de geïnteresseerde lezer wil ik hieromtrent exemplarisch verwijzen naar het werk van Marie Langer, Motherhood and Sexuality, 1951/1992

friendship, counselling and psychotherapy

Kiezen voor vriendschap als psychotherapeutisch kompas?
Naast Peter Lomas op de bank

Wendy Leyn
Psycholoog

In 1979 publiceerde de Nederlandse psychiater Chabot een artikel met als titel ‘Het recht op zorgen voor elkaar en zijn onopgemerkte uitholling’. Kort samengevat zet hij daarin een aantal vraagtekens bij de voortdurend groeiende markt van welzijn en geluk. Mensen zorgen niet meer voor elkaar, het zorgen wordt op steeds meer levensgebieden overgenomen door gilden van gespecialiseerde hulpverleners. Chabot heeft via dat artikel voor mij de deur geopend naar het werk van de Britse psychoanalyticus Peter Lomas. En Peter en ik: het was liefde op het eerste gezicht. Een van zijn werken stond jaren op mijn (te lezen) boekenplank. Begin 2005 las ik zijn ‘True and false experience’. Eind vorig jaar vroeg collega Winnie om iets te schrijven voor dit themanummer van het tijdschrift Antenne. Een kans die ik niet wilde laten liggen.

‘Vriendschap’: voor psychotherapeuten een wenselijk kompas! Dat is in ieder geval een van de boodschappen die ik uit de lectuur van Peter Lomas gedistilleerd heb. Zijn ‘True and false experience’ en ‘The psychotherapy of every day life’ zijn volgens mij de beste toegang tot zijn denken. Het eerste boek kreeg in 1973 een Nederlandse vertaling met de aantrekkelijke titel ‘De therapeutische ontmoeting’. Psychotherapie, voor en na alles een ontmoeting tussen mensen, dat is de essentie. Niet zomaar de eerste de beste ontmoeting, maar in een specifiek therapeutisch kader en met een helende bedoeling. Waar simpel gezegd de ene persoon ‘goed’ probeert te doen waardoor de ander er beter kan van worden. Dat klinkt anders dan wat in therapeutenland voor ‘mainstream’ of ‘bon ton’ door mag gaan. Daar is psychotherapie methode en techniek gereserveerd voor academisch geschoolde psy’s en -(l)ogen van allerlei slag. Er is weliswaar sprake van accentverschillen tussen diverse scholen en modellen, maar hoe dan ook gaat zeer veel aandacht naar theoretische opleiding en formele training.

Peter Lomas gaat niet akkoord met dat benadrukken van theoriegestuurde en technische therapeutenvorming. Met alleen wetenschappelijke kennis en geoefende vaardigheden schiet je in dit vak toch nog tekort. Voor Lomas staat menselijke ontmoeting centraal. Hij houdt daarmee een pleidooi voor een paradigmasprong. Een heel andere wijze van kijken naar en spreken over psychotherapie. Een manier die dichter staat bij wat er tijdens een therapie echt gebeurt. Een les in eenvoud, een oproep om voor deze praktijk (opnieuw) de begrensde relevantie van wetenschap toe te geven. Te stoppen met geleerd doen en boeken schrijven die het narcisme van therapeuten dienen, maar van mens tot mens weinig handvat bieden. Daarom Peter Lomas zijn voorstel: probeer vriendschap eens als referentiepunt. Het lijkt eigenzinnig om met zo een stelling naar buiten te komen. Het is minstens een bijkomende invalshoek die je kan helpen een eigen weg te zoeken. Is het wel noodzakelijk dat therapeut en consultant elkaar tijdens het gesprek als vriend bejegenen? Een soort vrienden waarschijnlijk wel. Ik kan me een psychotherapie moeilijk voorstellen zonder een of andere vorm van wederzijdse genegenheid. Als consultant en therapeut elkaar niet graag zien, dan zullen ze elkaar niet blijven opzoeken. Tenzij ze afspreken zonder de ander echt te horen, waarbij het spreekuur weinig of geen vruchten afwerpen zal.

‘Vriendschap’ als inspiratiebron bij de aanpak van persoonlijke problemen? Wat verwacht ik van een vriend. Wat kan ik een vriend geven? En wat kan ik daar als psychotherapeut van leren? Hiermee komen we op zeer persoonlijk terrein. Veronderstel: ik heb mijn werk of een geliefde of (een stuk van) mijn eigen zelf verloren. Ik geraak er maar niet over, uitzichtloos doet dat verleden me lijden. Dag en nacht, van nieuwjaar tot oudejaar, blijft mijn gemoed bezwaard. Ondraaglijk gekwetst, als het ware in mijn buik gestoken, weet mijn lijf zich gekweld. Het spookt in mijn kop, mijn hersenen hebben het moeilijk, zonder snik schreeuwt mijn gezicht. Geen sprake van slijten met de tijd of bevrijd de bladzijde om te slaan. Er zal met die wonde wat moeten gebeuren, iets anders is nodig of we komen dat straatje zonder einde niet uit. Waren we klein en hadden we geluk, we zouden in de eerste plaats bij ma of pa te rade gaan. Maar we voelen ons ‘te groot’ of hebben met onze ouders nooit goed kunnen praten of ze zijn er gewoon niet meer. Hoe dan ook, zijn het vader en moeder niet, we hebben iets of iemand nodig waardoor onze smart zich anders kan vermalen. Zou het kunnen: een man (of een vrouw) die ons toch een beetje toekomst laten hopen kan?

Ik zal iemand uitzoeken die ik kan vertrouwen. Met mij begaan is en voelbaar meeleeft. Die regelmatig ongestoorde tijd in een rustige omgeving zal (vrij)maken. De taal van mijn hart spreekt en bergen geduld voor mijn verhaal opbrengt. Een hij (of een zij) waarvan ik kan houden omwille van zijn wijsheid en manier van met mij omgaan. Die ik met mijn zorgen en hersenspinsels mag belasten, er tegen kan, ze even helpt dragen. Voor mij beschikbaar is, al staat mijn pantser keihard in de weg. Het zal dus iemand moeten zijn waarbij ik (uiteindelijk) een traan durf laten. Bij wie ik me ongegeneerd benauwd of kwaad mag tonen, aan wie ik schaamte en schuld bekennen kan. Waarvoor ik soms bang ben en die ik kan haten, maar naar wie ik ook verlang. Die me blij maakt en met wie ik samen lachen kan. Omdat ik me welkom voel en bij hem geen blad voor de mond moet nemen. Van zijn kant mag hij me bedachtzaam en met fluwelen handschoenen over mezelf aan het nadenken zetten, me soms beslissingen helpen nemen. Dankzij hem zal mijn binnenwereld na verloop van tijd minder knellende banden en herinneringen kunnen hebben. Een aparte vriend dus die er voor zorgt dat ik lang en goed genoeg over mezelf kan praten. Een eersteklasluisteraar, toch ook een prima steungever die me zachtjes aanspoort als ik het nodig heb. Geen zwijgzame koele kikker, schoolmeesterstype of prekerige pastoor, maar een mens van vlees en bloed. Die, wanneer het past, een troostend woord en een beetje levenskennis laat horen. Me soms een kijk achter zijn eigen schermen wil geven. Zo een vriend, ik mag hem honderdmaal hetzelfde vertellen. Hij slaagt er in me onvermoede drijfveren en betekenissen op het spoor te laten komen. Ik luister naar zijn gewikt en gewogen gedacht, door hem durven mijn ogen de waarheid zien. Resultaat van al onze ontmoetingen is dat het herkauwen stoppen kan. Ik geraak verlost van kommer en kwel. Mijn leven kan met een herwerkte lei verder dan het verleden en zijn littekens gaan.

Wie wil geen zo een vriend, wie wil geen zo een therapeut als hij in de penarie zit? Vandaar dat Peter Lomas pleit voor ‘vriendschap’ als pijler van psychotherapie op mensenmaat. Universitaire kennis en deskundige methodiek, allemaal goed en wel. Maar vergeet een simpel feit uit het dagelijks leven niet. Jij en ik, we kunnen groeien. Het is door ons (proberen) ontmoeten dat we samen kunnen bloeien. Daarom mijn slotvraag: is het dan toch ‘als werkmaten’ dat therapeut en consultant het beste van de psychotherapeutische ontmoeting kunnen maken?