zaterdag 1 september 2007

friendship, counselling and psychotherapy

Kiezen voor vriendschap als psychotherapeutisch kompas?
Naast Peter Lomas op de bank

Wendy Leyn
Psycholoog

In 1979 publiceerde de Nederlandse psychiater Chabot een artikel met als titel ‘Het recht op zorgen voor elkaar en zijn onopgemerkte uitholling’. Kort samengevat zet hij daarin een aantal vraagtekens bij de voortdurend groeiende markt van welzijn en geluk. Mensen zorgen niet meer voor elkaar, het zorgen wordt op steeds meer levensgebieden overgenomen door gilden van gespecialiseerde hulpverleners. Chabot heeft via dat artikel voor mij de deur geopend naar het werk van de Britse psychoanalyticus Peter Lomas. En Peter en ik: het was liefde op het eerste gezicht. Een van zijn werken stond jaren op mijn (te lezen) boekenplank. Begin 2005 las ik zijn ‘True and false experience’. Eind vorig jaar vroeg collega Winnie om iets te schrijven voor dit themanummer van het tijdschrift Antenne. Een kans die ik niet wilde laten liggen.

‘Vriendschap’: voor psychotherapeuten een wenselijk kompas! Dat is in ieder geval een van de boodschappen die ik uit de lectuur van Peter Lomas gedistilleerd heb. Zijn ‘True and false experience’ en ‘The psychotherapy of every day life’ zijn volgens mij de beste toegang tot zijn denken. Het eerste boek kreeg in 1973 een Nederlandse vertaling met de aantrekkelijke titel ‘De therapeutische ontmoeting’. Psychotherapie, voor en na alles een ontmoeting tussen mensen, dat is de essentie. Niet zomaar de eerste de beste ontmoeting, maar in een specifiek therapeutisch kader en met een helende bedoeling. Waar simpel gezegd de ene persoon ‘goed’ probeert te doen waardoor de ander er beter kan van worden. Dat klinkt anders dan wat in therapeutenland voor ‘mainstream’ of ‘bon ton’ door mag gaan. Daar is psychotherapie methode en techniek gereserveerd voor academisch geschoolde psy’s en -(l)ogen van allerlei slag. Er is weliswaar sprake van accentverschillen tussen diverse scholen en modellen, maar hoe dan ook gaat zeer veel aandacht naar theoretische opleiding en formele training.

Peter Lomas gaat niet akkoord met dat benadrukken van theoriegestuurde en technische therapeutenvorming. Met alleen wetenschappelijke kennis en geoefende vaardigheden schiet je in dit vak toch nog tekort. Voor Lomas staat menselijke ontmoeting centraal. Hij houdt daarmee een pleidooi voor een paradigmasprong. Een heel andere wijze van kijken naar en spreken over psychotherapie. Een manier die dichter staat bij wat er tijdens een therapie echt gebeurt. Een les in eenvoud, een oproep om voor deze praktijk (opnieuw) de begrensde relevantie van wetenschap toe te geven. Te stoppen met geleerd doen en boeken schrijven die het narcisme van therapeuten dienen, maar van mens tot mens weinig handvat bieden. Daarom Peter Lomas zijn voorstel: probeer vriendschap eens als referentiepunt. Het lijkt eigenzinnig om met zo een stelling naar buiten te komen. Het is minstens een bijkomende invalshoek die je kan helpen een eigen weg te zoeken. Is het wel noodzakelijk dat therapeut en consultant elkaar tijdens het gesprek als vriend bejegenen? Een soort vrienden waarschijnlijk wel. Ik kan me een psychotherapie moeilijk voorstellen zonder een of andere vorm van wederzijdse genegenheid. Als consultant en therapeut elkaar niet graag zien, dan zullen ze elkaar niet blijven opzoeken. Tenzij ze afspreken zonder de ander echt te horen, waarbij het spreekuur weinig of geen vruchten afwerpen zal.

‘Vriendschap’ als inspiratiebron bij de aanpak van persoonlijke problemen? Wat verwacht ik van een vriend. Wat kan ik een vriend geven? En wat kan ik daar als psychotherapeut van leren? Hiermee komen we op zeer persoonlijk terrein. Veronderstel: ik heb mijn werk of een geliefde of (een stuk van) mijn eigen zelf verloren. Ik geraak er maar niet over, uitzichtloos doet dat verleden me lijden. Dag en nacht, van nieuwjaar tot oudejaar, blijft mijn gemoed bezwaard. Ondraaglijk gekwetst, als het ware in mijn buik gestoken, weet mijn lijf zich gekweld. Het spookt in mijn kop, mijn hersenen hebben het moeilijk, zonder snik schreeuwt mijn gezicht. Geen sprake van slijten met de tijd of bevrijd de bladzijde om te slaan. Er zal met die wonde wat moeten gebeuren, iets anders is nodig of we komen dat straatje zonder einde niet uit. Waren we klein en hadden we geluk, we zouden in de eerste plaats bij ma of pa te rade gaan. Maar we voelen ons ‘te groot’ of hebben met onze ouders nooit goed kunnen praten of ze zijn er gewoon niet meer. Hoe dan ook, zijn het vader en moeder niet, we hebben iets of iemand nodig waardoor onze smart zich anders kan vermalen. Zou het kunnen: een man (of een vrouw) die ons toch een beetje toekomst laten hopen kan?

Ik zal iemand uitzoeken die ik kan vertrouwen. Met mij begaan is en voelbaar meeleeft. Die regelmatig ongestoorde tijd in een rustige omgeving zal (vrij)maken. De taal van mijn hart spreekt en bergen geduld voor mijn verhaal opbrengt. Een hij (of een zij) waarvan ik kan houden omwille van zijn wijsheid en manier van met mij omgaan. Die ik met mijn zorgen en hersenspinsels mag belasten, er tegen kan, ze even helpt dragen. Voor mij beschikbaar is, al staat mijn pantser keihard in de weg. Het zal dus iemand moeten zijn waarbij ik (uiteindelijk) een traan durf laten. Bij wie ik me ongegeneerd benauwd of kwaad mag tonen, aan wie ik schaamte en schuld bekennen kan. Waarvoor ik soms bang ben en die ik kan haten, maar naar wie ik ook verlang. Die me blij maakt en met wie ik samen lachen kan. Omdat ik me welkom voel en bij hem geen blad voor de mond moet nemen. Van zijn kant mag hij me bedachtzaam en met fluwelen handschoenen over mezelf aan het nadenken zetten, me soms beslissingen helpen nemen. Dankzij hem zal mijn binnenwereld na verloop van tijd minder knellende banden en herinneringen kunnen hebben. Een aparte vriend dus die er voor zorgt dat ik lang en goed genoeg over mezelf kan praten. Een eersteklasluisteraar, toch ook een prima steungever die me zachtjes aanspoort als ik het nodig heb. Geen zwijgzame koele kikker, schoolmeesterstype of prekerige pastoor, maar een mens van vlees en bloed. Die, wanneer het past, een troostend woord en een beetje levenskennis laat horen. Me soms een kijk achter zijn eigen schermen wil geven. Zo een vriend, ik mag hem honderdmaal hetzelfde vertellen. Hij slaagt er in me onvermoede drijfveren en betekenissen op het spoor te laten komen. Ik luister naar zijn gewikt en gewogen gedacht, door hem durven mijn ogen de waarheid zien. Resultaat van al onze ontmoetingen is dat het herkauwen stoppen kan. Ik geraak verlost van kommer en kwel. Mijn leven kan met een herwerkte lei verder dan het verleden en zijn littekens gaan.

Wie wil geen zo een vriend, wie wil geen zo een therapeut als hij in de penarie zit? Vandaar dat Peter Lomas pleit voor ‘vriendschap’ als pijler van psychotherapie op mensenmaat. Universitaire kennis en deskundige methodiek, allemaal goed en wel. Maar vergeet een simpel feit uit het dagelijks leven niet. Jij en ik, we kunnen groeien. Het is door ons (proberen) ontmoeten dat we samen kunnen bloeien. Daarom mijn slotvraag: is het dan toch ‘als werkmaten’ dat therapeut en consultant het beste van de psychotherapeutische ontmoeting kunnen maken?

1 opmerking:

wendyleyn zei

Een romancier buiten categorie waar in Vlaanderenland weinig over gesproken wordt is Louis-Ferdinand Céline.

L-F Céline wordt door sommigen genoemd als lichtend voorbeeld voor tal van mensen die groot of klein hebben geschreven, toch vraag ik me af wie kent hem, wordt hij tijdens of na het secundair onderwijs links of rechts door Mieke en Jan nog wel gelezen?

Merci voor uw feedback.